Het zijn drukke dagen voor het Roder Jongenskoor. Bijna elke avond optreden en alle ochtenden een uurtje later naar school. Zo ziet de week voor Pasen eruit.
Van Harderwijk tot Assen, van Leeuwarden tot Amsterdam; overal zingt het koor de Matthäus Passion. Donderdagavond mogen de negentien jongens aantreden in de Groninger Oosterpoort, waar ze samen met het Noord-Nederlands Orkest op het podium staan.
Volle zalen
Jeftha de Vries (11) doet deze avond voor het eerst mee aan de Matthäus Passion: ‘Ik zit net op het koor, dus het is wel spannend.’ De zaal is stijf uitverkocht, maar echt zenuwachtig is Wout Oldenhuis (12) niet. ‘Uiteindelijk raak je eraan gewend. Ik zit al best lang bij het koor. Ik heb altijd wel wat zenuwen, maar steeds minder.’
Zingen als topsport
Het Roder Jongenkoor bestaat uit jongens van acht tot veertien jaar. Zolang de baard nog niet in de keel zit, kunnen ze in dit koor zingen. Dat gaat er serieus aan toe: twee keer per week repeteren en daarnaast nog zangles. Dirigent Jaap de Kok: ‘De één zit op topzwemmen en zeker deze tijd is zingen voor deze jongens ook topsport. Ze gaan het hele land door.’
Jeftha de Vries vindt het zeker niet teveel. ‘Het is leuk, ik geniet ervan. Met z’n allen in één groep, hoog zingen en voor publiek, dat vind ik het allerleukst.’
Opstellen en inzingen
Voor het concert in de Oosterpoort zijn de jongens twee uur van te voren aanwezig. Dirigent Jaap de Kok neemt ze direct mee de zaal in om in te zingen. ‘Vanavond is een belangrijke avond, in jullie eigen stad. Gisteren ging het heel goed,’ geeft hij ze mee.
Als de spieren los zijn, de stemmen geoefend en een moeilijk stuk nog eens extra is doorgenomen, mogen de jongens nog even ontspannen. De jongens eten kaas, worst en cake, lachen, kletsen en gaan nog even naar de wc. ‘Als de toga’s aangaan komen ze wel in concertstand,’ vertelt De Kok.
Op eigen benen
De jongens staan onder leiding van de NNO-dirigent en dus zit dirigent De Kok in de zaal. ‘Dat is aan de ene kant relaxed, dat ik mag genieten, maar als er toch iemand even aan zijn neus zit te krabben ofzo, dan kan ik geen invloed meer uitoefenen met een strenge blik.’
Begin en eind
Het jongenskoor zingt alleen de opening en het slot voor de pauze. Daartussenin zit pakweg een uur waarin ze geen rol hebben. Sommigen besteden die tijd nuttig; om de omslag van het bladmuziekboek staat huiswerk geplakt. Niet allemaal kunnen ze zittend op het podium een gaap onderdrukken. Wout Oldenhuis: ‘Je bent vaak laat thuis, dus soms ben ik even wat later op school om uit te slapen. Anders ben ik te moe. Morgen ben ik vrij, omdat het dan ook Goede Vrijdag is.’
De hoogte in
Gelukkig komt het mooiste stuk aan het eind. Dirigent De Kok: ‘De hoge noten is waar hun stem gaat schitteren. Het allermooiste stukje, dan krijg ik kippenvel, is: der Toten er das Leben gab. Dan hoor je over het hele geheel de jongens er bovenuit komen. Dan ben ik heel blij: dat we dit samen mogen doen. Ik denk niet dat ze beseffen hoe bijzonder dat is.’
Na dit concert volgen er vrijdag nog twee. En dan, een zwart gat? Koorlid Gustav Spannenberg: ‘Je hebt dan wel heel veel rust, maar het is wel jammer dat die mooie muziek dan voorbij is.’